Petra van der Berg (64) beschrijft in onderstaand artikel haar jeugdherinneringen. Tot ongeveer het vijfde jaar speelde haar jeugd zich af  in het door de oorlog verscheurde Arnhem. Om te schuilen tegen het oorlogsgeweld zat ze vaak met haar ouders in de kelder. Uiteindelijk moesten ze vluchten. Aan het eind van de oorlog kreeg het gezin een huis toegewezen in Wassenaar.

 

Petra kampte al vanaf haar geboorte met een psychische vorm van lijden.

Pas vele jaren later bleek dat ze autistisch was. De wetenschap was indertijd nog niet op de hoogte van het ziektebeeld 'autisme'.

 

Op aandoenlijk eerlijke wijze beschrijft Petra scherp haar innerlijk beleven. De herinneringen uit haar autistische jeugdjaren. Het kan een troost, een bemoediging zijn voor mensen die lijden aan een lichte of zwaardere vorm van autisme. Of voor de begeleiders, opvoeders, ouders van zulke kinderen, kan het een helder zicht geven op 'autisme'. Een blik mogen werpen op het afgesloten innerlijk van een autist kan meer begrip geven...

Uit onderstaand verslag blijkt dat liefde en een engelengeduld van de opvoeder, een belangrijke basis is om een autistisch kind enigszins uit haar isolement te halen. En kan het leven, ondanks autisme, tot op een bepaald niveau aanzienlijk leefbaarder worden.

 

 

MIJN HERINNERINGEN ALS AUTISTISCH KIND

 

Héél vaak heb ik gedacht: Ik weet het beslist héél zeker. Het is geen vraag, maar een absoluut weten! Dát is het! Ik ben een autistisch kind geweest. Geweest? Néé, niet geweest, maar nog steeds.

Diep in mijzelf wéét ik, dat ik een autistisch mens ben, of: met autistische gevoelens. Zo druk ik het uit, omdat het mijn echte gevoelens zijn en bleven, mijn leven lang al.

Dit eerste stukje, schrijf ik een beetje uitgebreid op. Vaak dacht ik, het is het, ja, dát is het. Ik was autistisch en ben het in wezen gebleven! De psychiater wist vroeger niet wat ik had. Later wel.

 

Als het ter sprake kwam bij mensen, dan zei ik altijd: 'Ja, ik heb dat in lichte mate gehad'.

Dat is dus niet helemaal waar. Mijn echte gevoel is: Ik heb het altìjd gehouden, maar kan er nu beter mee omgaan. Nu schrijf ik het in punten verder. Van vroeger als kindje, tot nu.

O, ja, waaróm ik zei: (als het ter sprake kwam) 'Ja, ik heb dat in lichte mate gehad, autisme'. Om te laten merken aan mamma en anderen dat ik er nu geen last meer van heb. (mààr tot nu dus nog wél).

Óók om te laten weten: ik ben er overheen, dus sterker geworden.

Ja, en óf ik sterker ben geworden. Door alle Liefde die ik van mamma altijd heb gekregen, door alle intensheid, alle aandacht en haar gróte, sterke gevoel 'Ik... kán het! Moeilijk maar Petra komt er doorheen!'.

Petra is door haar wil er doorheen gekomen, en haar sterke gevoel van: Ik kom er doorheen, ik zal het leren. Ik wil het zelf héél graag, óók om te laten zien, zie je wel lieve mamma, als je wilt, gráág mee wilt werken, dan kom of kan je ver komen.

 

Al uw inspanningen, grote inspanningen zijn níet voor níets geweest, mamma. Uw oneindige geduld en liefde hebben mij geholpen, tot zo ver ik als mens heb mogen komen.

Dank U lieverd, een heleboel liefs + véél lieve zoenen voor uw onwankelbaar geloof in vertrouwen. Je woorden mamma: 'Je kan het...!'.

 

Nu ga ik in punten noteren, hóe ìk het autistisch zíjn heb ervaren, en ervaar.

Mamma zei: 'Schrijf het eens op, in punten'. Dat vond ik een prima idee. Ik hoop, dat ik het in korte punten kan noteren en er niet opnieuw ellenlange verhalen van maak.

Ik begin bij het begin van mijn leven, en daarna steeds ouder wordend.

Níet dus mijn leven opschrijven, herinneringen daarvan, maar de herinneringen van mij over mijn autistisch zijn.

Ik kan alles héél goed herinneren, zie het als een film voor mij. Ik maak geen mooie woorden erbij, verzin er niets bij, want dan geeft het geen goed beeld.

 

Ik zou het zo willen formuleren: Ik schrijf wat ik echt weet en schrijf als het ware de film op, die ik aan mij voorbij zie komen. Ik zie alles als in een film, ben héél erg visueel gericht. Zie het dus echt als een film:

héél precies,

héél duidelijk

héél exact

héél zuiver.

 

Nóg een héél belangrijk iets, waar ik net aan denk, en natuurlijk ook meer aan gedacht heb, aan die toen twee jongere kinderen die later kwamen, mijn zus Vivian en  broer John. Met eindeloos geduld luisterden ze naar mijn verhalen. Mijn eindeloze verhalen. Hun geduld! Eíndelóós geduld! Eíndelóós lief!

 

Lieve mamma en allemáál, bedankt voor jullie Liefde.

 

Hierna volgen mijn ervaringen over autistisch zijn in mijn vroege kinderjaren.

 1) Een absoluut stilte gevoel om mij heen. Nìet benauwend, maar constaterend. En wel goed wetend. Isolement. Nooit praten.

 

2) Van dat stilte ervaren nooit last gehad. Het was er gewoon. Best, goed.

 

3) In mijn gevoel, helemaal geen mensen om mij heen, alleen ikzelf, omgeven in een coconomhulsel.

 

4) Voelde mij rustig en vredig alleen. Zelfs prettig voelend in het alleen zijn.

 

5)  Een alleen gevoel, maar niet een eenzaamheidsgevoel (volstrekt niet).

 

6) Ik wàs in die cocon, kon er niet uit, wilde er niet uit, deed geen moeite om eruit te komen. Het was immers zo.

 

7) Andere mensen, die zag ik niet. Andere mensen ervaarde ik niet als ze er misschien wel waren. Er was niemand alleen ikzelf.

 

8) Ik heb het gevoel gehad, als héél klein meisje, alsof ik altijd maar stond te staan (altijd in die doorzichtige plastic cocon om mij heen). Stáán, stáán, stáán, en kijken, kijken naar... niets. Helemaal alleen wist ik. En... ik vond het best.

 

9) Geen blij gevoel, geen verdrietig gevoel, van niets beleven, niets, alleen die stille stilte.

 

10) Geen ervaring van geluiden.

 

11) Een ín en in en doodstille stilte om mij heen.

 

12) Geen enkel gevoel van angst. Het was zo. Geen paniek. Ik stond en stónd en stónd en stónd en stónd maar te staan, en staarde en stáárde in het niets...

 

13) Ik ervaarde het als in een woestijn, lichtbruin zand niet hier en daar donkerder, niet horizontaal, maar verticaal. Zoals je naar een schilderij zou kijken. Ik ervaarde het niet als een schilderij, want ik zag geen vormen. Ik keek in een soort eindeloosheid...

 

14) Geen moe gevoel, nooit, alleen maar staan. Letterlijk staan, bewegingloos.

 

15) Stemmen ervaarde ik niet. Dus: stemmen niet, geluiden niet, sferen niet, eten niet, spelen niet, niets ervaarde ik.

 

16) Mamma was mijn lieve mamma, mooi, lief en vol geduld. Toen ik een héél, héél klein beetje ouder werd, zag ik haar opeens naast mij staan.

 

17) Verwondering van mijn kant. Dát is mijn lieve mamma wist ik.

 

18) Ik zat nog steeds in die cocon, kon er niet uit om haar te troosten. Ik wilde haar zeker gráág troosten. Ik zie haar staan, met grote verwondering naar mij kijken, zo van: 'Kindje, kindje wordt wakker. Kan je niet wakker worden? Ben je er nu wel of ben je er nu niet? Mijn kindje, waar ben je dan eigenlijk?'

Ik wist dat ze dat vaak dacht, ze zei het niet. Maar zo keek en dacht ze. Ik wist dat, maar kon haar niet helpen.

 

19) Mamma was vaak verdrietig om mij. Ze wist niet hoe mij uit mijn isolement te halen, dat maakte haar ergens onzeker.

 

20) Ik wilde haar dus troosten, maar kon niet uit die stilte cocon.

 

21) Het willen troosten, het willen helpen, maar geen kracht eruit te kunnen komen uit die stiltecocon, maakte mij verdrietig en het onmachtig zijn van het niet kunnen, maakte dat ik in een soort wanhoopsgevoel eindelóós ging tiek-tak-tiek-tak-tiek-tak. Dit is bewegen van voor en naar achteren, van achteren naar voren met mijn bovenlichaam. Dat heen weer en heen en weer ervaarde ik als bewegen. Verder was ik bewegingloos. Ná dat tiek-tak gedoe. De stilte van staan kwam weer terug.

 

22) Toen ik mamma als eerste mens ervaarde naast, half naast mij, half voor mij, vond ik dat héérlijk. Ik was blij.

 

23) Ik vond het héérlijk om naar haar te kijken. Wát een mooie uitstraling (voelde ik zéér intens). Slank, met haar, korte haren, ruisende jurk. (ceintuur om haar jurk, waardoor de rok ruim en mooie plooien had).

 

24) Ze kwam zacht naar mij toe, pakte mij zacht bij de schouders. En ik zag zo'n stil verdriet. Ik zag haar zo, wilde haar troosten, dat ging dus absoluut niet, en ik bleef bewegingloos staan. Onbereikbaar voor niets of iemand.

 

25) Ze huilde nooit. Ze schreeuwde nooit. Ze verhief zelfs haar stem nooit. Ze had een lieve, mooie zachte stem.

 

26) Vaak raakte ze mij zacht aan bij mijn schouder (meestal links) Ze was zó vaak stilletjes en verdrietig.

 

27) Als ze lachte, had ze altijd zo'n lieve lach.

 

28) Dat maakte mij zo blij die lieve lach. 'Lieve, lieve mamma', zei ik stil, maar zei het niet, maar voelde het wel. Kon het niet zeggen, ik zat immers in die cocon, kon er niet uit.

 

29) Voor mamma en voor mamma alleen, wilde ik er even uit kunnen om haar lief over haar gezicht te aaien en zeggen hóe ontzettend lief ik haar vond. Hoe mooi, hoe práchtig! Ik kon er niet uit. Voor mamma wilde ik eruit, even maar en dan gauw weer terug. Ik kón er niet uit, en dát voelde ik als wanhopig, onmachtig, geen kracht om naar haar toe te gaan, dat wanhoopsgevoel maakte, dat ik eindeloos die tiek-Tak, tiek-tak, tiek-tak bewegingen ging doen. Eindeloos heen en weer bewegen...

 

30) Mamma hoorde ik. Mamma zág ik, verder niemand. Geen mens, geen dier. Niks drong door. Stilte.

 

31) De periode in de kelder, nogal kleine ruimte, betonnen vloer, drie betonnen treetjes naar de gang.

Ik zal het tekenen. (Zoals ik mij dat herinner)

 

                                              

 

Rechts boven in de twee hoeken, herinner ik mij de trapjes, drie treden dus. Opeens waren wij daar. Ik heb niéts gemerkt van die ellendige oorlog. Ik vond het in de kelder ontzettend gezellig. Ik had totaal geen angst, waaròm wij daar zaten. Ik voelde mij fijn en gelukkig bij mamma en pappa. Die tijd was dat enge cocongevoel er niet. Ik was veilig, veilig en rustig.

O, ik vergeet bijna iets belangrijks er nog bij te schrijven. Als ik zo veilig tussen mamma en pappa in lag (ik lag in het midden) dán voelde ik mij zo prettig en vond het gezellig, maar, zodrá ik alleen wat liep in die kelder voelde ik de gewaarwording van het alleen zijn. De sfeer van de cocon, al was de cocon nu niet zichtbaar voor mij (om mij heen).

 

32) Opeens was de kelderperiode voorbij. Plotseling stond ik weer in de kamer. En, net zoals ik in de kelder had opgemerkt, die soort doorzichtige plastic cocon was er niet meer, was niet meer om mij heen. Maar wel het voortdurende 'alleen-gevoel'. Geen verdrietig gevoel maar een wijs constateren voor zo'n jong kind.

 

33) Stond voor het raam. Gladde witte-crême kleurige vensterbank, lage verwarming, lager dan mijn lengte.

 

34) Ik keek graag uit het raam naar de lucht, de wolken. Kon zo tijden (nu bewuster kijken) maar eigenlijk was ik er niet.

 

35) Ik merkte totaal niets van die gruwelijke oorlog. (Terwijl de bommen om je oren vlogen. Er is daar verschrikkelijk gevochten). En ik..., ik staarde stil naar buiten, zag en hoorde niets.

 

36) Op een keer, kwam mamma stìl naast mij staan en keek ook stil naar buiten. Ik voelde haar verdriet, maar kon niet reageren. Heel even reageerde ik: Hoe??? Dat weet ik nog precies met mijn handen wreef ik heel zacht over de vensterbank heen en weer, en heen en weer. Het stopte abrupt, en het volgende ogenblik keek ik weer naar de lucht. Stil staand, en niets zeggen. Absolute stilte.

 

37) Pop Marina, een pop, die van mij was. Die zat op een bruin bankje (latten) tussen twee muren. Ik speelde er nooit mee, maar vond het wel leuk om er soms (heel soms) naar te kijken.

 

38) Wat ik wel heel bewust beleefde was het licht. Het zonlicht en de bomen aan de overkant. (schuin aan de overkant). Het zonlicht was mooi. Gouden kleuren. De piano, daar lag een doek over, dat kleurde ook zo mooi. Er hingen franjes aan die doek. Weinig schilderijen, veel muurruimte. Dat alles constateerde ik, mede het steeds beleven alsof ik er niet was. Onbegrijpelijk, maar zoals ik al eerder schreef, alles was zó, zó, zó stil. Ik was nergens, een eindeloos nergens...

 

39) Op een gegeven moment ervaarde ik: Mamma, die ik helemaal zág. Práchtig, mooi, lief! Wat een lieverd. Wat had ze een mooie stem ook. Maar altijd zacht. Ze praatte nooit met stemverheffing. Mamma die ik áltijd bij mij wist. Dat gaf mij zo'n gelukkig gevoel, zo'n gelukkig 'weten'. Ik vond het héérlijk om naar haar te kijken. Ze had altijd zo'n prachtig licht om haar heen. Maar nu haar eens spontaan knuffelen deed ik niet. Ik keek en keek en kéék bewust naar haar. Daarna...? Staarde ik weer in het niets. Ik was gewoon totaal helemaal nergens.

 

40) Ik herinner mij ook op de grond zitten. Opkijken naar mamma, zij lieve mamma voor mij zijn. Ik voelde dat héél bewust, en daarna, hoofd naar beneden en niets meer. Ik was helemaal weg. Ik was er gewoon niet meer.

 

41) Pappa heb ik in mijn gevoel nooit gezien. (als klein kind natuurlijk, ik schrijf over die periode). Zoals ik zo intens mamma zág, zo heb ik pappa nooit gezien. Wat ik wel weet: Hij had een hardere stem dan mamma, mooie klank.

 

42) De kamer had een soort niskamer, een muur en daarachter nog een stuk van de kamer. Dat vond ik mooi. Ook hier weer: véél zonlicht.

 

43) Mijn mooiste plaats van de kamer, was het eindelóós staan voor het raam, en maar staren en staren en stáren. Nóóit bang voor alle oorlogsgeweld. Ik hóórde niets. Ik beleefde geen angst. Ik wist niet eens dat er oorlog was. Ik wás er wel, maar ik was er ook niet.

 

44) Nooit spelen, geen kinderspelletjes, niet met andere kinderen spelen. Niks.

 

45) Totdat... Ik stond op een plaats van stoeptegels. Een stuk van de tuin van mamma en pappa. Dus: Een vierkant van allemaal tegels, met aan de zijkant een muur, de muur was tegen het huis aan. Ik stond daar opeens, mèt een speeltje. Een aapje aan een touwtje. Het aapje zat op een fietsje, het kon écht zelf fietsen, als je aan het touwtje trok. Dat vond ik zo'n lief gezicht. Nu ik dat zo opschrijf, beleef ik dat zo heel duidelijk.

 

46) Het zonnetje scheen. De tegels waren zo lekker warm.

 

47) Ik liep op blote voeten. Opeens stond ik stil, en keek met schrik naar mijn beide voeten. Ik constateerde opeens héél sterk: wat heb ik een kleine, dikke voeten. En wat dik en hoog bovenop de voeten. Ik weet dat ik daar aandachtig naar keek. Nogal lang.

 

48) Het waren kleine, korte herinneringen van dat ik er even was, en toen weer niets. Dus: Ik was even aanwezig, en toen weer nergens.

 

49) Ik moest vandaag steeds maar denken: Laat ik er goed aan denken ook dit in mijn verhaal te schrijven. Ik heb het ergens al wel even opgeschreven maar ik vind het erg belangrijk om dit uitgebreid op te schrijven. Zoals ik al eerder dus schreef: Mamma vond ik zó, zó, zó ontzettend lief! En: ik vond haar ook zó, en zó, en zó ontzettend mooi! Ze had iets teers, maar ook zoiets enorm sterks! Zoals men die uitdrukking heeft van: een rots in de branding.

Ik had váák dus vele momenten dat ik héél bewust en met héél véél liefde naar haar keek. Je bent mijn lieve, lieve mamma, wat houd ik ontzettend véél van U. Op zulke momenten kéék ik wel bewust en heel aandachtig naar haar. Véél mooi licht om haar heen. Mamma zag ik altijd. En was steeds diep onder de indruk van haar.

Opmerking: Ik beschrijf dit heel uitgebreid, omdat ik dat ook zo heel intens beleefde.

Zodra ik merkte dat ik even mamma niet zag, dat ze even niet in mijn buurt was, viel ik terug in die ontzettende stilte van niets. Ik voelde niets meer, ervaarde niets. Ik was weer niets.

 

50) Muurtje in de tuin kapot (door de oorlog). Zag het, maar begreep niet waaròm dat kapot was. Stond er ook niet bij stil. Muurtje kapot. Mijn reactie: 'O'.

 

51) Het moment, waarop mamma pop Marina de kelder in deed, ze gooide de pop de kelder in, niet wild. Maar met een rustige handeling. 'Dat is beter, pop Marina moet de kelder in'.

Het was het moment waarop mamma en pappa en ik moesten vluchten uit Arnhem. Vanwege die ontzettende verschrikkelijke oorlog. Een oorlog, waar ik niets van heb gemerkt.

Ik weet nog goed, dat toen mamma de pop de kelder in gooide, dat ik toen dacht: Mamma weet waaròm ze het doet. En ik vond het helemaal best. Mamma had het welbewust gedaan. Ze dacht: Als Petra de pop mee zou nemen met de evacuatie en ik zou per ongeluk de pop laten vallen onderweg, zou ik de pop willen oprapen... Met al die mensen... met al die arme vluchtelingen. Ik zou zelfs onder de voet gelopen kunnen worden. Wat ik mij ook nog héél goed herinner is: De open deur naar de kelder. De complete donkerte daar ìn die kelder. Een soort wazige zwartheid. Mamma die de pop als in een vertraagde film langzaam gooide. Ik keek en dacht dus: Het is goed zo. Ik hoorde geen klap van het vallen. Mamma deed de deur langzaam dicht. Ik keek naar haar. Wat ik mij duidelijk, zeer duidelijk kan herinneren (ik zò voelde), mamma wéét waarom ze dat zo deed. Als een soort goed weten van haar handeling. En ik vond het goed. Het was beter zo. Echt beter wist ik 'ergens'.

 

52) Tijd? Voor mij bestond er geen tijd. De tijd was als het ware rondom mij. Een soort grote wazigachtige bal. En een eindeloze, stilte, stilte, stilte!

 

53) Bommen? Dat het oorlog was? Niets merkte ik daarvan. Ik was volkomen geïsoleerd in mijzelf. Mamma ervaarde ik als pure Liefde. Een schat van een moeder, die mij steeds en steeds weer wilde helpen, om uit dat isolement te halen. Het lukte haar niet. Vaak kwam ze in mijn buurt, stil naar mij kijken. Mij helpen: 'Kom dan toch mijn kindje, kom, kom, kóm...! Ik vòelde zo bewust haar Liefde. Ik ervaarde stééds weer, hoe móói en hóe lief ze was. En wat mij telkens weer opviel, iedere kéér weer, was de zon, de zonnestralen om haar heen. Daar werd ik altijd weer zó intens gelukkig van. Een kwestie van enkele momenten want daarna, voelde ik mij weer terugglijden in die eindeloze tijdloosheid. Een ook hele erge eenzaamheid, zonder het als eenzaamheid te ervaren. Een soort ballon die mij vasthield, een ballon die mij gevangen hield, maar het niet als gevangen voelen liet ervaren, maar meer een niet verder kunnen. Een onzichtbare bal, waar ik niet doorheen kon. Ik stond als het ware middenin die bal, kon er niet uit. Wilde er ook niet uit, hoefde er niet uit. Het was zo, en het was goed zo. Alles zag ik wazig.  Een soort (rondom mij) licht beslagen ruit.

 

54) Mamma zag ik helder.

 

55) De zon zag ik helder.

 

56) De kelderperiode zag ik helder. Dáár was die onzichtbare bal er bijna niet, althans heel weinig.

 

Het liefst wil ik zeer belangrijke dingen noteren. In punten, puntsgewijs bedoel ik. Geen ellenlange verhalen.

 

1)  De periode van vluchten (even daar voor) weet ik niets van.

 

2) De lange, zware, vermoeiende, angstige tocht, de vlucht van Arnhem naar Wassenaar, weet  ik niets van.

 

3) Opeens was ik in Wassenaar. Alles werd in huis geblindeerd, zwarte papieren rolgordijnen. Waarom? Geen idee.

 

4) Ik voelde mij, voelde is een te zwaar woord, ik kan beter zeggen: Ik was er. Ik ervaarde mij zelf als stil, alleen en eenzaam. Maar geen eenzaamheids ervaren. Het was er gewoon. Een niets, een nergens, opgesloten in mij zelf.

 

5) De enigste die ik steeds duidelijk ervaarde en goed om mij heen ervaarde was mijn lieve mamma.

 

6) Ze was zo mooi en zo lief en ze liep maar druk te zorgen. Ook heel stil was ze.

 

7) Andere mensen ervaarde ik niet.

 

8) Totdat... een engerd, een Duitser, oma haar tafel kwam weghalen. Maar... de engerd zag ik niet. Opeens werd de tafel opgetild, hoog opgetild en weg was die..., gestolen zomaar... gejat. De figuur ervaarde ik niet, alleen de tafel die wegging.

 

9) Ik heb het gevoel, of ik daar was in een grijs, zwarte stilte. Geen geluid, geen mensen (Terwijl daar veel mensen liepen. Ik weet daar niets van, drong niet tot me door in mijn isolement).

 

10) Nogmaals, alleen mamma, ervaarde ik. Mamma met haar lange zwarte jas, wollig, met grote, zwarte knopen.

 

11) Mamma die in de tuin ijs ging halen voor ijs zoete stroop. Stroop was bloembollen sap.

 

12) Mamma die stil werkte. Alleen.

 

13) Opeens lag daar een witbrood op de punt van de grote kast. Dat brood rook lekker. Hóe dat brood er gekomen was, dat wist ik niet, maar aan zulke dingen dacht ik ook helemaal niet.

 

14) Bij oma, had ik altijd het gevoel dat ik ergens in de kamer maar stil stond te staan.

 

15) En dan... die twee lieve honden daar. Cora en Mekkie. Cora, een lichtbruine herdershond met van die mooie bruine ogen. Mekkie, een veel kleiner hondje, wit, helemaal wit. Wat vond ik ze lief. Als ik naar bed moest, bleef Cora onderaan de trap staan, met haar voorpootjes op de onderste tree. Mekkie bracht mij naar bed, ze bleef net zo lang bij mijn bed staan totdat ik er in lag. Wat lief.

Dat ritueel van die twee trouwe makkers, deed mij heel veel. Maar alleen dát moment weet ik. De rest van overdag is alles zwart, een zwartgevoel.

 

16) Ik had geen honger, geen gevoel van andere mensen om mij heen. Alleen die ijzige donker-ervaring.

 

17) Dan opeens... ons nieuwe huis. Een lief huis, geborgen, daar bedoel ik mee, dat ons huis mij een geborgen, rustig en mooi gevoel gaf.. Een blij gevoel. Dat moment ervaarde ik heel diep. Dit, dit is een lief en fijn huis.

 

18) Door donkere struiken omgeven was het huis.

 

19) Het leek net, alsof het huis heel licht was, niet wit geverfd. Een licht, mooi en blij ervaren, het 'zien' van dát huis.

 

20) Wat ik mij verder nog zéér goed kan herinneren, was de balkonkamer. Een kale kamer, houten vloer en bij het raam... en een eenzame, kale, rieten wieg. Dat voelde ik met een schok als zó eenzaam. (Later is mij verteld dat het huis van een SS-er was geweest. Ze moesten dingen in huis achter laten en waren gevangen genomen)

 

21) Die rieten wieg, geen prettige ervaring.

 

22) Daarna..., daarna was het weer wat mijzelf betreft wéér een zo'n totaal alleen-eenzaamheids-zijn.

 

23) Een commode, in de kastjes stonden houten sandalen met gekleurde plastic bandjes voor over je voeten als steun. (De wreef).

 

24) Hòe die commode daar was gekomen? Geen idee.

En wáár die schoenen opeens vandaan kwamen? Geen idee. Ze waren er gewoon... opeens.

 

25) Nog stééds geen ervaring, geen bewustzijn van mensen om mij heen.

 

26) Mamma, mijn lieve mamma, die ervaarde, die nam ik bewust waar. Verder... niemand...

 

27) Ik voelde mij altijd blij en gelukkig als ik bij haar in de buurt was.

 

28) Als ik weer als zo vaak mij weer bewust in die soort doorzichtige cocon om mij heen was, was ik ergens totaal ontredderd, maar ik was nooit bang van díe cocon, maar wel machteloos. Wat ik al eerder schreef, dan kwam dat tiek-tak-bewegen-gevoel weer boven, een uiting van machteloosheid.

 

29) Vrede! Oorlog voorbij! Al die ellendige jaren van oorlog voorbij! Héérlijk! Ik? En merkte er toch niets van. Wel: vliegtuigen die op een weiland pakken lieten vallen met eten en snoep. Waarom? Ik wist het niet. Het was er. 'O'.

 

30) Mamma, die mij meenam naar een bepaalde plek. Vrede! Vrede! Vrede! Ik, die tergend langzaam mijn veter vastmaakte van mijn linker schoen. Mamma die al ver vooruit liep. Op mij wachtte, verder liep, wachtte weer: 'Kom dan'.

Ja, eerst mijn schoen vastmaken (of grapje). Wij gingen ergens heen, waarnaar? Ik wist het niet. En ik hoorde later dat mamma vertelde wat er kon gebeuren.

 

31) Het waren de vliegtuigen van de vrede.

 

32) Voor ik verder ga met schrijven, wil ik even zeggen: dit schrijven is in de ik stijl, dat is niet prettig om te lezen in een artikel maar dit is geen boek, maar aantekeningen van mij zelf. Waar ik bij betrokken ben.

 

33)  Wat mij nog heel goed in het geheugen staat gegrift, waren op de speelplaats van de lagere school, reden opeens allerlei mannen met zwarte, dikke, leren jassen op zware motoren. Ze reden door elkaar, het waren er veel.

 

34) De mannen hadden dikke hoofden en dikke, zware nekken.

 

35) Een héle nare en héél onprettig gezicht. Het was geen angstig gevoel, maar het maakte op mij een beklemmend gevoel. Een soort gevaar, beklemming.

 

36) De zon ervaarde ik zoals altijd als héérlijk.

 

37) Wat ik ook fijn vond, als het mooi, warm weer was. Véél zon, warmte, mooie natuur. Dat ging ik bewuster 'zien'.

 

38)  Mensen... mensen zag ik nooit. (in mijn gevoel)

 

39) Zielsblij was ik met de geboorte van mijn lieve broer en zusje. Zulke lieve, kleine kindertjes. Op die momenten stapte ik bewust even uit die cocon om er daarna weer gauw in terug te gaan.

 

40) Die cocon was daar altijd om mij heen, kwam vanzelf om mij heen, was soms weg en dan weer terug. Maar om het even duidelijk uit te leggen.

 

41) Met die bijzondere, schitterende blijheid van een geboorte van een broer en zus, toèn kon ik bewust zèlf uit die cocon komen. Zonder bemoeienis van die zelfde cocon zelf. Nu had ik zelf de kracht om er even uit te komen.

 

42) Maar van de tijd dat mamma in verwachting was, daar weet ik niets van. Geen moment. Ook niet dat mamma zo ziek ervan was.

 

43) Wat ik weer wel heel goed weet, was dat mamma na de geboorte, eerst van Vivian en een paar jaar later van John dat mamma in bed lag (vlak na de geboorte van de kinderen) dat zij zo zielig wit eruit zag. Zo moe. Maar ze was héél gelukkig. Dat gelukkig zijn van haar, maakte mij héél blij en héél gelukkig. En natuurlijk de geboorte van Vivian en de geboorte van John, maakte mij ook héél gelukkig.

 

44) Die cocon is heel langzaam aan gaan verdwijnen, dat (ongeziene) plastic omhulsel wat bijna altijd om mij heen was. Waardoor ik (in) dat plastic omhulsel geїsoleerd was van de buitenwereld.

 

45) Dat werd dus steeds minder en minder en op een moment wás dat omhulsel helemaal weg.

 

46) Daar stond ik dan, zonder omhulsel. Ik was zo blij, maar had het gevoel gekregen van: Hier sta ik dan.

 

47) Ik zag iedereen duidelijk. Mamma, Vivian en John. En ik was zó gelukkig dat te ervaren. (Mamma heb ik altijd gezien, ook al zat ik in die cocon). Toen bewust ervaren, mamma natuurlijk, Vivian en John, en pas veel later pappa.

 

Als laatste wil ik er nog een paar dingen bij schrijven.

 

Ik heb het hele verhaal met aandacht door gelezen, en ik vind dat ik het erg goed heb beschreven. Want alles is precies opgeschreven. Toen ik het zo rustig doorlas, ervaarde ik het ook helemaal. Ik leek weer helemaal terug te gaan naar vroeger. Zó wás het! En eigenlijk... Is het nog zo. Er zijn natuurlijk veel dingen anders, maar... In wezen hetzelfde.

Ik ben intens dankbaar dat ik kan tekenen, schilderen, boetseren. Musiceren is mijn lust en leven, zang, fluit, piano. Dat ik mooie werkstukken kan maken. Ik ben daar blij om. Maar... er zijn maar een paar mensen in de wereld (buiten mamma, Vivian en John) die ik aardig vind of lief vind. Om het liever in punten te schrijven:

 

1) Ik wil eigenlijk geen andere mensen zien.

 

2) Geen andere mensen spreken.

 

3) Helemaal niet naar mensen op bezoek.

 

4) Ik ben bang voor mensen.

 

5) Ik voel mij niet prettig in hun nabijheid.

 

6) Voel mij opgelaten in hun buurt.

 

7) Voel mij met meer mensen totaal geïsoleerd, niet prettig.

 

8) Als vreemden iets onaardigs over mij zouden zeggen (als voorbeeld bedoel ik dit) doet het mij niets. Ik heb er geen last van. Maar mensen waar ik van houd, heb ik er veel last van.

 

9) Zie ik iemand die ik ken (onderweg) wil ik het liefste die persoon niet zien en een straatje om lopen.

 

10) Het cocon, beter gezegd: De coconervaring is weg, maar van vreemde mensen ben ik eigenlijk bang, zeer angstig en zou ik weg willen kruipen.

 

11) Ik voel mij dan opgelaten, bang, onprettig.

 

12) In een kamer met vreemden. In een zaal met vreemden. Vreselijk. Ik zou zó snel mijn jas aan doen en wegrennen. Wég van al die enge, vreemde mensen.

 

 

Ik hoop dat ik een duidelijk beeld heb gegeven over autistisch zijn. Ik zelf denk van wel. Dat autistisch zijn moeilijk is, dat vind ik wel. Maar een mens 'zelf' kan er veel aan doen als je daartoe enigszins in staat bent. Dat is mij zéker gelukt.

 

Alleen.... jammer, de grote angst en onprettig gevoel voor vreemde mensen is nooit over gegaan, en ik weet ook, dat dát nooit over zal gaan. Dat is een tè grote angst. Ik was een autistisch kind en ben een autistische volwassene. Maar door de liefde van mamma, pappa, Vivian en John is mijn cocon verdwenen. En door mijn willen kunnen leef ik niet meer in een volslagen isolement van binnen. Verkeer niet meer in het niets of nergens, tiek-tak-bewegingen maak ik niet meer. Dingen in mijn omgeving kan ik nu wel ervaren, dringen tot mij door. Zonder liefde en engelengeduld van mijn omgeving zou ik nog steeds in mijn niet zelf verkozen helse cocon hebben gezeten. Gevangen in een cocon, waar je niet in of uit kan. Autisme betekent hulpeloos, machteloos opgesloten zijn, niet in je zelf, maar in het nergens en niets. Kijken zonder te zien, ervaren zonder iets te voelen, geluiden die er zijn niet horen, alles één grote stilte... van niets naar nergens. In onbegrensde eindeloosheid. Er zijn zonder dat je er bent. Door liefde is mijn cocon verdwenen. Voor andere autistische mensen is mijn verhaal misschien een hoop. 'Je kan het...'. Verder schrijf ik niet. Ik heb al een duidelijk beeld gegeven.

 

 Petra van der Berg

 

 

 

Knappe mensen


 

          

 

 

                                        

 

Copyright © 2002-2007 Jan C. van der Heide      All rights reserved